KLIMREK

Inzicht in de klimaatimpact van een akkerbouwbedrijf: de resultaten van de levenscyclusanalyse op de 5 pilootbedrijven

Na de melkveehouderij, waarvoor de ontwikkeling van het traject eind 2019 al van start ging, werden in de zomer van 2021 de eerste akkerbouwers bezocht. Deze pilootboeren staan mee aan de wieg van het klimaattraject voor hun sector. Alle inputs die het bedrijf binnen komen, en alle outputs die het bedrijf verlaten, worden op deze bedrijven in kaart gebracht. Dit betekent dat er bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met de emissies die vrijkomen bij bemesting, maar ook met de impact van de productie van die meststoffen. Aan dit klimaattraject werken de onderzoekers van Klimrek mee, maar ook de akkerbouwers zelf en partners zoals adviseurs, afnemers, beleidsmakers, enz. Op die manier verzekeren we een werkbare en gedragen tool die nadien breed inzetbaar is.

Alle teelten onder de loep

We namen alle teelten van de pilootbedrijven onder de loep (Figuur 1).  De klimaatimpact per teelt wordt berekend per kg product en per ha, dit om het effect van de intensiteit (productie/ha) van elke teelt mee in beeld te brengen. 

 

Klimaatimpact van aardappelen

Figuur 2 laat de klimaatimpact van de onderzochte aardappelteelten zien. In onze analyse is de klimaatimpact van vroege aardappelen lager dan deze van late (bewaar)aardappelen. Dit o.w.v. het ontbreken van bewaring en het lagere aantal werkgangen, de lagere bemestings- en gewasbeschermingsdosissen. Hoewel dit verschil tussen vroege en late aardappelen te verwachten is en in zeker mate verklaard wordt door het verschil in teelthandelingen (vroege aardappelen vragen minder bemesting, minder gewasbescherming, minder werkgangen en worden niet bewaard), is analyse van meer vroege aardappelteelten nodig om deze conclusie te bevestigen. De 3 vroege teelten waren immers allemaal afkomstig van hetzelfde pilootbedrijf. 

 

Voor late, bewaarde aardappelen is het aandeel van bewaring duidelijk aanwezig (Figuur 3). Het varieert van 4% tot 30% (uitschieter), met een gemiddelde bijdrage van 8% bij een bewaring van 5 tot 7,5 maanden. De uitschieter is een bedrijf waarop energie voor bewaring via een dieselgenerator werd opgewekt (diesel heeft een hogere klimaatimpact dan elektriciteit).

Welke processen dragen bij aan de klimaatimpact van aardappelen?

Figuur 4 geeft de bijdrage van de verschillende deelsystemen aan de klimaatimpact van aardappelen weer, uitgedrukt in kg CO2-equivalenten/kg netto afgeleverde aardappelen.

Veldemissies (39%)

Ontstaan vnl. door toedienen van mest (organisch en anorganisch), maar (in mindere mate) ook door mineralisatie van bodemorganische stof en gewasresten. Voornamelijk lachgas (N2O), maar ook CO2, komen vrij bij toediening van ureum en kalk.

 

 

Waaruit bestaan de veldemissies (in % kg CO2-eq.)?

  1. 6% uit CO2, afkomstig van ureum(gebaseerde) meststoffen en kalk
  2. 94% uit N2O, waarvan:
    • 86% direct uit toediening van meststoffen en mineralisatie van gewasresten en bodemorganisch materiaal.
    • 8% indirect uit omzetting van uitgeloogde nitraten (berekend o.b.v. de balans tussen N-aanvoer via bemesting en N-afvoer via het gewas) en vervluchtigde ammoniak en NOx in lachgas.

De N2O-emissiefactor, die aangeeft hoeveel directe N2O-emissies ontstaan per kg toegediende N uit een bepaald mesttype, ligt lager voor dierlijke mest (0,6 kg N2O-N/kg N) dan voor kunstmest (1,6 kg N2O-N/kg N). Deze emissiefactoren werden internationaal door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) vastgelegd o.b.v. een uitgebreide literatuurstudie, maar recent onderzoek stelt deze emissiefactoren en de representativiteit ervan voor Vlaamse condities in vraag. We zoeken daarom verder naar mogelijkheden om deze berekeningen te verfijnen.

 

Meststoffen (13%)

Hieronder vallen de emissies (vnl. CO2) t.g.v. de aanmaak van meststoffen, vnl. anorganische mest, houtsnippers en compost.

Dierlijke mest komt het akkerbouwbedrijf impactvrij binnen. Dat houdt in dat de emissies bij opslag van mest (in de stal of in een ander mestopslagsysteem) op conto van de veehouder en de dierlijke producten (melk of vlees) gerekend worden. De emissies bij toepassing van de mest op het veld komen, zoals hiervoor toegelicht, wel op conto van de akkerbouwer. Deze werkwijze is in overeenstemming met wat is afgesproken binnen de LCA-gemeenschap. Die afspraken kunnen in de toekomst nog veranderen. Deze rekenregels voorkomen dat we de emissies van dierlijke mestproductie en -opslag dubbel tellen binnen de landbouwsector in zijn geheel. Analoog aan dit principe tellen we bijvoorbeeld ‘bierdraf’ aan een veel lagere klimaatimpact mee dan andere voedercomponenten, omdat bierdraf een reststroom is. Ter verduidelijking: het grootste deel van de klimaatimpact komt terecht op het bier, niet op de draf.

Dieselverbruik (23%)

De impact van het productieproces van diesel en de verbranding ervan op voornamelijk het veld levert een aanzienlijk aandeel (23%) aan de klimaatimpact van aardappelen.

Bewaring (11%)

Hieronder valt energieverbruik voor ventilatie/koeling, infrastructuur (loods, ventilatoren, koelinstallatie) en gebruikte kiemremmers (m.u.v. MH (maleïnehydrazide), dat op het veld wordt toegediend en bij de emissies uit gewasbeschermingsmiddelen wordt gerekend, o.w.v. dubbele functie als kiemrustverlenger en als middel tegen o.a. doorwas).

Gewasbescherming, poot- en zaaigoed, irrigatie, infrastructuur (13%)

Deze zaken dragen in geringe mate bij aan de klimaatimpact.